2024/23 Afgewezen

F. Oreel - verzoekster inzake herziening conclusie RvdJ 2024/4 / de hoofdredacteur van Omroep Zeeland

Samenvatting

De Raad voor de Journalistiek ziet geen aanleiding om de conclusie RvdJ 2024/4 over een klacht van F. Oreel tegen Omroep Zeeland te herzien. Verzoekster maakt bezwaar tegen de afwegingen die de Raad in zijn conclusie heeft gemaakt, maar heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Raad zijn conclusie op basis van onjuiste constateringen heeft genomen. Dat verzoekster zich niet kan vinden in de overwegingen en het oordeel van de Raad, is onvoldoende om een verzoek tot herziening te honoreren. Er is geen sprake van elementen van het journalistieke proces waarover de Raad zich niet eerder heeft uitgelaten, op grond waarvan een herbeoordeling zou zijn geboden. Ten slotte is niet gebleken dat de conclusie van de Raad afwijkt van vergelijkbare, relevante conclusies.

Conclusie van de Raad voor de Journalistiek
inzake het verzoek van

F. Oreel

tot herziening van de conclusie van de Raad van 16 januari 2024 (RvdJ 2024/4) betreffende haar klacht tegen

de hoofdredacteur van Omroep Zeeland

Mevrouw F. Oreel (verzoekster) heeft op 12 februari 2024 verzocht om herziening van de conclusie van 16 januari 2024 inzake haar klacht tegen de hoofdredacteur van Omroep Zeeland. Bij de beoordeling van het verzoek is verder correspondentie van partijen betrokken van 12 maart 2024 en 9 april 2024.

Het verzoek is behandeld op de zitting van de Raad van 17 mei 2024 in een herzieningskamer buiten aanwezigheid van partijen. Een van de Raadsleden heeft zich voorafgaand aan de zitting verschoond, waarna het verzoek is beoordeeld door de voorzitter en de overige leden.

DE FEITEN

Verzoekster heeft op 19 juli 2023 een klacht ingediend tegen Omroep Zeeland die de volgende drie artikelen op zijn website heeft geplaatst:
1.      “Vlissingse PvdA-ers kritisch over fractievoorzitter Frances Oreel: “Wie haar niet zint schuift ze aan de kant’”, geplaatst op 19 juli 2023;
2.      “Jan Lonink: ‘Uitblijven onderzoek naar problemen PvdA Vlissingen beschadigt mensen”, geplaatst op 5 oktober 2023;
3.      “PvdA verklaart klacht Vlissingse fractievoorzitter Frances Oreel wegens seksueel grensoverschrijdend gedrag ongegrond”, geplaatst op 16 oktober 2023.

Op 16 januari 2024 heeft de Raad beslist dat de klacht ten aanzien van artikel 2 niet inhoudelijk wordt behandeld. Ten aanzien van de artikelen 1 en 3 heeft de Raad het volgende geconcludeerd:
“Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de klacht ten aanzien van de artikelen van 19 juli 2023 en 16 oktober 2023 ongegrond is voor zover deze betrekking heeft op onjuiste berichtgeving, waarbij onvoldoende rekening is gehouden met de positie van klaagster en onvoldoende wederhoor is toegepast. Voor zover deze klacht erop ziet dat Boxmeer zich intimiderend heeft opgesteld,  onthoudt de Raad zich van een oordeel.”
De Raad heeft hiertoe het volgende overwogen:
Kern van de klacht is dat de berichtgeving onwaarheden en ongefundeerde beschuldigingen aan het adres van klaagster bevat, waarbij onvoldoende rekening is gehouden met de positie van klaagster en onvoldoende wederhoor is toegepast. Verder heeft klaagster aangevoerd dat Boxmeer zich intimiderend heeft opgesteld in de contacten met haar. De Raad zal zich hiertoe beperken.
Media hebben een belangrijke taak om misstanden in de samenleving aan de kaak te stellen. Het is maatschappelijk en journalistiek relevant om onderzoek te verrichten naar en/of te berichten over onrust binnen een gemeentelijke politieke partij.
Daarbij zijn de journalist en zijn redactie vrij in de selectie van nieuws. Het is aan de journalist om te bepalen vanuit welke invalshoek(en) een onderwerp wordt belicht en in welke context het bericht wordt gebracht. Dit neemt niet weg dat het belang dat met een publicatie is gediend moet worden afgewogen tegen de belangen die eventueel door de publicatie worden geschaad.
Voor Omroep Zeeland bestond voldoende aanleiding om over klaagster te berichten op de wijze zoals is gedaan. Door de kop van het artikel is het voor de gemiddelde lezer duidelijk dat kritische PvdA-leden aan bod komen. Het stond Omroep Zeeland vrij om – binnen de reeks van publicaties – in het artikel van 19 juli 2023 een dergelijke insteek te kiezen.
Er is geen zodanig vertekend beeld of onzorgvuldige weergave van de kwestie gegeven, dat daarmee geen sprake meer is van waarheidsgetrouwe berichtgeving.
De beschuldigingen die zijn geuit door de geïnterviewden zijn voor hun rekening gelaten. Niet is gesteld of gebleken dat zij onjuist zijn geciteerd. Verder heeft Boxmeer voldoende aannemelijk gemaakt dat hij nog andere personen heeft gesproken en nader onderzoek heeft verricht.
Daarbij komt dat klaagster voor nuance in de berichtgeving had kunnen zorgen. Omroep Zeeland heeft haar voldoende de mogelijkheid tot wederhoor geboden. Niet is gebleken dat de reactie van klaagster onjuist is verwerkt. Dat klaagster wellicht niet adequaat heeft gereageerd komt voor haar rekening. Zij heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij – ondanks de afgesproken vertrouwelijkheid – niet verder inhoudelijk kon reageren op de verwijten over haar stijl van besturen. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat de berichtgeving niet ging over de klacht van klaagster wegens grensoverschrijdend gedrag en dat naar haar eigen zeggen het interne onderzoek (vooral) betrekking had op de relatie tussen het bestuur en de fractie van de PvdA.
Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor de conclusie dat Omroep Zeeland onvoldoende rekening heeft gehouden met de positie van klaagster. In dat verband is bovendien relevant dat klaagster als publiek figuur zich meer moet laten welgevallen.
De standpunten van partijen over de vraag of Boxmeer zich intimiderend heeft opgesteld, staan lijnrecht tegenover elkaar. De Raad kan niet vaststellen welk standpunt juist is en onthoudt zich daarom op dit punt van een oordeel.”

DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

Verzoeker stelt – samengevat – dat de conclusie van de Raad ten aanzien van de artikelen 1 en 3 ten eerste berust op feiten van de juistheid waarvan de Raad ten onrechte is uitgegaan; ten tweede dringend een hernieuwde beoordeling vergt in verband met het principiële belang van de elementen van het journalistieke proces waarover de Raad zich niet eerder heeft uitgelaten en ten derde zonder toereikende motivering afwijkt van vergelijkbare, relevante conclusies van de Raad. In dat verband verwijst verzoekster naar de conclusies RvdJ 2022/23, RvdJ 2022/32 en RvdJ 2024/8.
Ten aanzien van artikel 1
Verzoekster stelt dat de Raad ten onrechte heeft geconcludeerd dat zij voor nuance in de berichtgeving had kunnen zorgen en dat het feit dat dit wellicht niet adequaat is gebeurd voor haar rekening komt. Zij en anderen hebben wel degelijk input gegeven voor nuance, echter de journalist heeft dit niet meegenomen in het artikel. Boxmeer had zich dan ook na haar input en die van zijn andere bronnen, moeten beraden en tot de conclusie moeten komen dat dit artikel zoals het nu is gepubliceerd, niet geplaatst kon worden.
Wat betreft het oordeel van de Raad dat verzoekster zich meer moet laten welgevallen als publiek figuur bestrijdt zij dat consequenties van het melden van seksueel grensoverschrijdend gedrag, zoals het ontstaan van de hetze jegens haar, niet vallen onder de publieke functie van een fractievoorzitter, maar onder haar persoonlijke levenssfeer.
Daarnaast verzoekt zij een principieel oordeel van de Raad ten aanzien van de weging tussen enerzijds het belang van de persvrijheid en anderzijds de wetenschap van de journalist dat plaatsing van een artikel op voorhand de publieke opinie en democratische processen, ondemocratisch en partijdig zal beïnvloeden.  Het dilemma waar verzoekster ten tijde van de publicatie mee te maken had, was dat er een beroep was gedaan op haar integriteit doordat zij gehouden was aan geheimhouding ten behoeve van de onderzoeken, terwijl de publicatie haar reputatie ernstig zou schaden en daarmee de onafhankelijkheid en goede onderbouwing van de onderzoeken. Boxmeer was op de hoogte van deze omstandigheden en gevolgen omdat hij van verzoekster (anoniem) en anderen alle bruikbare informatie had gekregen om te weten wat zijn rol zou zijn met de publicatie van het artikel zonder dit verder te verdiepen met andere relevante informatie. Desondanks heeft hij het eenzijdige en niet-waarheidsgetrouwe artikel geplaatst, waardoor een domino-effect en uiteindelijk ondermijning van zowel de klachtenprocedure als het onderzoek is veroorzaakt. Verzoekster zou dan ook graag een oordeel van de Raad willen zien waarin het belang om nieuws te schrijven en te brengen wordt afgewogen tegen de volgende aspecten: twee kanten van een verhaal, gevoelige kwestie en aantasting van de persoonlijke levenssfeer.
Ten aanzien van artikel 3
Verzoekster merkt op dat het artikel onjuistheden bevat ten aanzien van de conclusie van het onderzoek naar de klacht wegens seksueel overschrijdend gedrag. Gelet op deze onjuistheden is het duidelijk dat Omroep Zeeland niet in het bezit kon zijn van het brondocument, maar zich heeft gebaseerd op de beklaagde. Het was voor haar zeer pijnlijk te moeten constateren dat aan de beklaagde een podium is geboden om zijn opluchting ten aanzien van de conclusie van het onderzoek te uiten.

Omroep Zeeland stelt – eveneens samengevat – het volgende. Verzoekster gaat in haar verzoekschrift uitgebreid in op de interne perikelen die binnen de PvdA Vlissingen spelen. Als zij dit ook had gedaan toen haar om wederhoor werd gevraagd ten tijde van de totstandkoming van het artikel, had Omroep Zeeland haar reactie graag opgenomen in het artikel. Haar argument dat zij dat niet kon vanwege de vertrouwelijkheid rond haar klacht wegens seksueel overschrijdend gedrag, is op de zitting en in de uitspraak van de Raad terzijde geschoven. Volgens de Raad zijn haar klacht en het onderzoek van Lonink/De Koster naar interne problemen bij de PvdA Vlissingen twee gescheiden zaken en had zij zich in de tweede zaak best publiekelijk kunnen uiten. Het aanbod om de visie van klaagster te publiceren staat nog steeds.
Verder merkt de omroep op dat diverse bronnen bij naam zijn genoemd. Daarnaast zijn vier anonieme bronnen opgevoerd. De informatie is in de diverse artikelen verwerkt, telkens met vermelding dat het om een bron ging die anoniem wenste te blijven.
Ten slotte heeft Omroep Zeeland verwezen naar zijn eerdere reactie op de klacht.

BEOORDELING VAN HET VERZOEK

De Raad stelt vast dat verzoekster op drie gronden een herzieningsverzoek heeft ingediend.

Voor zover verzoekster van mening is dat de Raad is uitgegaan van feiten van de juistheid waarvan de Raad ten onrechte is uitgegaan, oordeelt de herzieningskamer dat het verzoekschrift (een nadere uitwerking van) stellingen bevat die verzoekster eerder in de procedure heeft geformuleerd en die de Raad (in de kern) heeft betrokken bij zijn oordeel. Niet is gebleken dat de Raad zijn oordeel op onjuiste constateringen heeft gebaseerd.

In essentie vraagt verzoekster om een herbeoordeling van de klacht, waaronder begrepen haar standpunt over de gegeven nuancering en de positie van een publiek figuur, omdat zij zich niet kan vinden in de afwegingen die de Raad heeft gemaakt. Het Reglement van de Raad voorziet echter niet in een dergelijke (hoger beroep) procedure. Voor een herziening op grond van (alleen) een nadere toelichting of uitgebreidere uiteenzetting van eerdere stellingen biedt het Reglement geen ruimte.

Verder is niet gebleken van (een principieel belang van) elementen van het journalistieke proces waarover de Raad zich niet eerder heeft uitgelaten, op grond waarvan een hernieuwde beoordeling dringend zou zijn geboden.
De klacht gaat immers in de kern over onjuiste berichtgeving, het publiceren van ongefundeerde beschuldigingen, het afwegen van het belang dat met een publicatie is gediend tegen het belang van klaagster, het gebruik van (anonieme) bronnen en toepassing van wederhoor. De Raad heeft hierover in zijn Leidraad algemene uitgangspunten geformuleerd die in diverse conclusies zijn uitgewerkt.

Ten slotte heeft verzoekster in haar verzoekschrift niet aannemelijk gemaakt dat de conclusie RvdJ 2024/4 afwijkt van vergelijkbare, relevante conclusies van de Raad.

De herzieningskamer ziet dan ook geen aanleiding tot herziening van de beslissing.

Relevante eerdere conclusies van de Raad (onder meer): RvdJ 2023/24 en RvdJ 2023/13
Relevant artikel uit het Reglement voor de werkwijze van de Raad: 10a lid 1

CONCLUSIE

Het verzoek tot herziening wordt afgewezen.

Zo vastgesteld door de Raad op 11 juli 2024 door mr. S. Djebali, voorzitter, J. Hoogenberg, S. Kuijper, en M. Stenneke, leden in tegenwoordigheid van mr. D.C. Koene, secretaris, en mr. E. Hoefnagel, adjunct-secretaris.