2025/25 Afgewezen

X, verzoeker inzake herziening conclusie RvdJ 2025/9 / de hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad

Samenvatting

De Raad voor de Journalistiek ziet geen aanleiding om de conclusie RvdJ 2025/9 over een klacht van verzoeker tegen het Reformatorisch Dagblad te herzien. Dat verzoeker zich niet kan vinden in de overwegingen en het oordeel van de Raad, is onvoldoende om een verzoek tot herziening te honoreren. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Raad zijn conclusie op basis van onjuiste constateringen heeft genomen. Verder is niet gebleken dat de conclusie tot stand is gekomen in strijd met de in het Reglement vastgestelde procedures. Ook is niet gebleken dat de conclusie van de Raad afwijkt van vergelijkbare, relevante conclusies. Ten slotte is geen sprake van elementen van het journalistieke proces waarover de Raad zich niet eerder heeft uitgelaten, op grond waarvan een herbeoordeling zou zijn geboden.

Conclusie van de Raad voor de Journalistiek
inzake het verzoek van

X

tot herziening van de conclusie van de Raad van 1 mei 2025 (RvdJ 2025/9) betreffende zijn klacht tegen

de hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad

De heer X (verzoeker) heeft op 23 mei 2025 verzocht om herziening van de conclusie van 1 mei 2025 inzake zijn klacht tegen de hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad (hierna: RD). Bij de beoordeling van het herzieningsverzoek is verder correspondentie betrokken van het RD van 12 juni 2025.

Het verzoek is behandeld op de zitting van de Raad van 11 juli 2025 in een herzieningskamer buiten aanwezigheid van partijen.

DE FEITEN

De heer mr. M.T. Pijlman, advocaat te Amsterdam, heeft op 20 december 2024 namens verzoeker een klacht ingediend tegen het Reformatorisch Dagblad over het artikel “Hoe bestuurders verstrikt raakten in inktzwart dossier”.

Op 1 mei 2025 heeft de Raad beslist dat de klacht ongegrond is. De Raad heeft daartoe het volgende overwogen:
“De kern van de klacht bestaat uit twee onderdelen. Allereerst vindt klager dat door de rol die Bosch speelt, sprake is van belangenverstrengeling, dan wel dat – gelet op de negatieve strekking van het artikel – de schijn daarvan wordt gewekt. Verder meent klager dat zijn privacy disproportioneel is geschonden, omdat zijn volledige naam is vermeld terwijl hij ten onrechte is neergezet als complotdenker en hoofdrolspeler binnen het bestuur. De Raad zal zich bij de beoordeling tot deze kern beperken.
De Raad stelt voorop dat een journalist en zijn redactie vrij zijn in de selectie van nieuws. Het is aan de journalist om te bepalen vanuit welke invalshoek(en) een onderwerp wordt belicht en in welke context het bericht wordt gebracht. Het voorgaande neemt echter niet weg dat de journalist in het algemeen een afweging moet maken tussen het belang dat met een publicatie is gediend en de belangen die eventueel door de publicatie worden geschaad. Verder geldt dat in een publicatie de privacy van personen niet verder mag worden aangetast dan in het kader van de berichtgeving redelijkerwijs noodzakelijk is. Een inbreuk op de privacy is onzorgvuldig wanneer deze niet in redelijke verhouding staat tot het maatschappelijk belang van de publicatie. Tot slot verrichten journalisten hun werk in onafhankelijkheid en vermijden zij (de schijn van) belangenverstrengeling.
Naar het oordeel van de Raad was het maatschappelijk en journalistiek relevant onderzoek te verrichten naar en te berichten over het handelen van het oud-bestuur van stichting Timotheos nadat de financieel directeur was gearresteerd wegens seksueel misbruik. Bij dit onderzoek hoorde ook aandacht voor de rol en betrokkenheid van klager.
Voor zover klager wordt gevolgd in zijn stelling dat de publicatie het nieuwe bestuur onder leiding van Bosch goed uitkomt, maakt dit nog niet dat de handelwijze van het RD wijst op (schijn van) belangenverstrengeling. Weliswaar houdt Bosch als lid van de Raad van Commissarissen toezicht op het RD, maar niet is gebleken dat de redactie zich door hem heeft laten beïnvloeden. Uit de door klager overgelegde e-mail van Bosch aan hem, blijkt juist dat het RD zich níet heeft laten beïnvloeden toen Bosch op verzoek van klager contact met de redactie opnam over de artikelenreeks. Het is overigens niet aan de Raad om de handelwijze van Bosch te beoordelen.
Het is ook overigens niet gebleken dat de onafhankelijkheid van het RD in het geding is. De Raad betrekt hierbij dat het RD aannemelijk heeft gemaakt dat gedegen onderzoek is verricht, waarbij niet alleen Bosch maar juist een veelheid aan zowel mondelinge als schriftelijke bronnen is gebruikt.
Van een disproportionele schending van de privacy van klager is geen sprake. Het RD heeft een volgbare afweging gemaakt tussen het belang dat met publicatie is gediend en de belangen van klager die daardoor eventueel zouden kunnen worden geschaad. Naast klager zijn in het artikel zeven oud-bestuursleden met naam genoemd. Het is verder duidelijk dat klager niet zelf is betrokken bij de misbruikzaak. De publicatie handelt over het managen van de kwestie met de financieel directeur, waarbij klager geen bestuurlijke verantwoordelijkheid droeg. Wel blijkt zowel uit het artikel als de toelichting op de zitting dat klager hierbij een zodanige rol heeft gehad, dat hij daarmee invloed had of heeft kunnen hebben op het bestuurlijk handelen. Het vermelden van de volledige naam van klager was daarmee journalistiek relevant en niet ontoelaatbaar. Daarbij komt dat klager aan een interview heeft meegewerkt ten behoeve van het artikel, zonder daaraan de voorwaarde te verbinden dat hij zou worden geanonimiseerd. Ook daarom kon het RD over klager berichten op de wijze zoals is gedaan.”

DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

Verzoeker stelt – kort samengevat – het volgende. Hij is het niet eens met het oordeel van de Raad dat ‘niet aannemelijk is geworden dat de redactie van het RD zich door Bosch heeft laten sturen’. Bosch had tijdens de totstandkoming van de berichtgeving twee nauw verweven functies en heeft rechtstreeks inhoudelijke invloed gehad op de berichtgeving. De Raad verwijst naar een e-mail van Bosch aan klager als bewijs dat geen beïnvloeding zou hebben plaatsgevonden, maar die e-mail toont juist het tegendeel aan: Bosch overlegt daarin met de redactie over het uitstellen van de publicatie, deels op verzoek van verzoeker, maar nadrukkelijk ook uit eigen initiatief. Verder heeft het RD na ontvangst van de schriftelijke reactie van de advocaat van verzoeker alle verwijzingen naar Bosch uit het artikel verwijderd. Ondanks deze ingreep is de inhoudelijke strekking van diens bijdrage behouden gebleven en maakt die nog altijd deel uit van de gepubliceerde reconstructie. Door deze essentiële gang van zaken in het geheel niet in zijn motivering te betrekken, heeft de Raad geoordeeld op basis van een onvolledig en misleidend feitencomplex.
Verder heeft de Raad ten onrechte overwogen dat verzoeker invloed had of heeft kunnen hebben op het bestuurlijk handelen en dat het vermelden van zijn naam daarom journalistiek relevant en niet ontoelaatbaar zou zijn. Verzoeker had geen bestuursfunctie en een louter operationele rol. Daarnaast stelt de Raad dat verzoeker geen bezwaar heeft gemaakt tegen naamsvermelding bij het interview. Deze redenering getuigt van een onjuiste toepassing van journalistieke zorgvuldigheidsnormen en een omkering van de bewijslast. Ook wijkt de Raad ongemotiveerd af van zijn eigen eerdere conclusie in RvdJ 2019/35, waarin is overwogen dat in een publicatie de privacy van personen niet verder mag worden aangetast dan in het kader van de berichtgeving redelijkerwijs noodzakelijk is.
De Raad aanvaardt verder het gebruik van meer dan zeventig anonieme bronnen door het RD, terwijl geen enkele individuele motivering of toetsing is gegeven ten aanzien van hun betrouwbaarheid, positie of de controleerbaarheid van hun verklaringen. Externe verificatie ontbreekt eveneens volledig. Daarmee schort het wezenlijk aan de onderbouwing van het feitencomplex waarop het oordeel van de Raad rust. Dit staat in scherp contrast met de eigen maatstaf die de Raad hanteerde in RvdJ 2023/12 [bedoeld wordt 2022/12, RvdJ].
Ten slotte is sprake van een principieel belang op grond waarvan herziening is geboden. Deze kwestie stelt de Raad voor een fundamentele vraag die in eerdere conclusies niet, althans niet expliciet aan de orde is geweest: in hoeverre mag een redactie zich bedienen van interne bestuursdocumenten die door een direct belanghebbende bron zijn ‘voorgefilterd’?

Het RD stelt – eveneens kort samengevat – dat verzoeker geen nieuwe feiten presenteert die op het moment van de zitting van de Raad nog niet bekend waren. Ook heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat de conclusie afwijkt van vergelijkbare, relevante conclusies van de Raad. Het RD ziet verder niet in waarom hier sprake zou zijn van een algemeen principieel belang dat tot herziening zou moeten leiden. Het is in de sector een uitgemaakte zaak dat media interne bestuurlijke stukken kunnen gebruiken als bron voor hun artikelen. Daarom is er geen grond voor herziening.

BEOORDELING VAN HET VERZOEK

De Raad stelt vast dat verzoeker op vier gronden een herzieningsverzoek heeft ingediend.

Voor zover verzoeker van mening is dat de Raad is uitgegaan van feiten waarvan de Raad ten onrechte van de juistheid is uitgegaan, oordeelt de herzieningskamer dat het verzoekschrift grotendeels (een nadere uitwerking van) stellingen bevat die verzoeker eerder in de procedure heeft geformuleerd en die de Raad (in de kern) heeft betrokken bij zijn oordeel.

Dat de Raad in zijn conclusie niet alle naar voren gebrachte stellingen heeft benoemd, doet daaraan niet af. Niet is gebleken dat de Raad zijn oordeel op onjuiste constateringen heeft gebaseerd. Daarmee heeft de Raad in lijn met de bepalingen van het Reglement gehandeld.

In essentie vraagt verzoeker om een herbeoordeling van de klacht – waaronder begrepen zijn standpunten over belangenverstrengeling en schending van zijn privacy – omdat hij zich niet kan vinden in de afwegingen die de Raad heeft gemaakt. Het Reglement van de Raad voorziet echter niet in een dergelijke (hoger beroep) procedure. Voor een herziening op grond van (alleen) een nadere toelichting of uitgebreidere uiteenzetting van eerdere stellingen biedt het Reglement geen ruimte.

Voor zover in herziening wordt geklaagd over de toetsing door de Raad van het gebruik van anonieme bronnen geldt bovendien dat de Raad zich bij de behandeling en beoordeling van de klacht heeft beperkt tot de kern van de klacht, te weten belangenverstrengeling en privacyschending. De omvang van de klacht kan in herziening niet worden uitgebreid.

Ook heeft verzoeker in zijn verzoekschrift niet aannemelijk gemaakt dat de conclusie afwijkt van vergelijkbare, relevante conclusies van de Raad. Aan RvdJ 2019/35 lag een geheel ander feitencomplex ten grondslag: die kwestie draaide om een makelaar waarbij in de kop van het artikel ten onrechte de indruk werd gewekt dat hij was betrokken bij een strafzaak.
Verder heeft de Raad in de onderhavige kwestie overwogen dat het RD aannemelijk heeft gemaakt dat gedegen onderzoek is verricht. Dat was niet het geval in RvdJ 2022/12: in die kwestie was zonder deugdelijke grondslag de suggestie gewekt van mogelijk misbruik van meerdere minderjarige meisjes door de klager.

Ten slotte is niet gebleken van (een principieel belang van) elementen van het journalistieke proces waarover de Raad zich niet eerder heeft uitgelaten, op grond waarvan een hernieuwde beoordeling dringend zou zijn geboden. In de Leidraad zijn algemene uitgangspunten geformuleerd over belangenverstrengeling en privacybescherming, die in diverse conclusies zijn uitgewerkt.

De herzieningskamer ziet dan ook geen aanleiding tot herziening van de beslissing.

Relevante eerdere conclusies van de Raad (onder meer): RvdJ 2025/17 en RvdJ 2025/15
Relevant artikel uit het Reglement voor de werkwijze van de Raad: 10a lid 1

CONCLUSIE

Het verzoek tot herziening wordt afgewezen.

Zo vastgesteld door de Raad op 16 september 2025 door mr. J.J. van Eck, voorzitter, J. Hoogenberg, M. ten Katen, Y. Lange en A. Pruis, leden, in tegenwoordigheid van mw. mr. D.C. Koene, secretaris, en mr. G. Kamminga, plaatsvervangend secretaris.