2025/17 Afgewezen

G.J. Mulder, verzoeker inzake herziening conclusie RvdJ 2025/7 / de hoofdredacteur van de Volkskrant

Samenvatting

De Raad voor de Journalistiek ziet geen aanleiding om de conclusie RvdJ 2025/7 over een klacht van G.J. Mulder tegen de Volkskrant te herzien. Dat verzoeker zich niet kan vinden in de overwegingen en het oordeel van de Raad, is onvoldoende om een verzoek tot herziening te honoreren. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Raad zijn conclusie op basis van onjuiste constateringen heeft genomen. Verder is niet gebleken dat de conclusie tot stand is gekomen in strijd met de in het Reglement vastgestelde procedures. Er is bovendien geen sprake van elementen van het journalistieke proces waarover de Raad zich niet eerder heeft uitgelaten, op grond waarvan een herbeoordeling zou zijn geboden. Ten slotte is niet gebleken dat de conclusie van de Raad afwijkt van vergelijkbare, relevante conclusies.

Conclusie van de Raad voor de Journalistiek

inzake de klacht van

G.J. Mulder

tot herziening van de conclusie van de Raad van 12 maart 2025 (RvdJ 2025/7) betreffende hun klacht tegen

de hoofdredacteur van de Volkskrant 

De heer G.J. Mulder (verzoeker) heeft op 12 maart 2025 verzocht om herziening van de conclusie van diezelfde dag inzake zijn klacht tegen de hoofdredacteur van de Volkskrant. De Volkskrant heeft op 2 april 2025 op het verzoek gereageerd.

Het verzoek is behandeld op de zitting van de Raad van 15 april 2025 in een herzieningskamer buiten aanwezigheid van partijen.

DE FEITEN

 Verzoeker heeft op 15 november 2024 een klacht ingediend tegen de Volkskrant over het artikel “Gert Jan Mulder, de onzichtbare godfather van radicaal-rechts Nederland”. Boven de kop staat: “Profiel, Gert Jan Mulder”.

Op 12 maart 2025 heeft de Raad beslist dat de klacht ongegrond is. De Raad heeft daartoe overwogen:

“Uit het klaagschrift en de toelichting op de zitting heeft de Raad opgemaakt dat de klacht bestaat uit de volgende onderdelen:

  1. Vanwege de korte termijn die is geboden om te reageren op zware ongefundeerde beschuldigingen is het beginsel van wederhoor geschonden.
  2. De berichtgeving is onzorgvuldig tot stand gekomen omdat voor de publicatie ernstige beschuldigingen aan het adres van klager zijn voorgelegd aan derden zonder eerst klager gelegenheid tot wederhoor te bieden of bij hem de geciteerde uitlatingen te verifiëren.
  3. De aangehaalde citaten zijn niet waarheidsgetrouw en ontberen iedere context.
  4. Het beginsel van onpartijdigheid en onafhankelijkheid is geschonden met buitensporige reputatieschade als gevolg.

In lijn met eerdere conclusies stelt de Raad voorop dat een journalist bij het schrijven van een profiel een eigen invalshoek mag hanteren en de geportretteerde desnoods scherp mag karakteriseren. Hij heeft daarbij wel een eigen verantwoordelijkheid de door hem verkregen gegevens te wegen en te toetsen, teneinde ervoor zorg te dragen dat het geschetste beeld geen onrecht doet aan de geportretteerde. Naarmate dat beeld negatiever is, bestaat meer aanleiding voor bijzondere zorgvuldigheid ten aanzien van de juistheid en evenwichtigheid van de vermelde feiten. Beschuldigingen mogen alleen worden gepubliceerd wanneer is onderzocht of hiervoor een deugdelijke grondslag bestaat.

Ad 1.

Uitgangspunt is dat journalisten wederhoor toepassen bij personen die in de publicatie worden gediskwalificeerd. Wie beschuldigd wordt behoort voldoende gelegenheid te krijgen om te reageren op de aantijgingen. Of een gegeven reactietermijn redelijk is, hangt af van alle omstandigheden.

Klager – die bekend is met de werkwijze van media – heeft na de ontvangst van de vragen die hem in het kader van wederhoor waren voorgelegd, geen bezwaar gemaakt tegen de gestelde reactietermijn en niet verzocht om meer tijd. Gelet op de inhoud van de uitgebreide reactie van klager binnen de gestelde termijn, heeft hij kennelijk voldoende tijd gehad om op de voorgelegde vragen te reageren. Overigens heeft klager in deze procedure niet duidelijk gemaakt waarom hij meer tijd nodig zou hebben gehad of welke (andere) antwoorden hij aan de Volkskrant zou hebben gegeven als hij meer tijd zou hebben gehad.

Ad 2.

Er bestaat geen norm die meebrengt dat de journalist eerst de reactie van een betrokkene moet afwachten, voordat hij zich – in het kader van zijn onderzoek – met zijn bevindingen tot derden wendt. De Volkskrant heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de antwoorden van de NPO, het Commissariaat voor de Media en het ministerie van OCW op vragen naar aanleiding van de publieke uitlatingen van klager beslissend waren voor de vraag of zij tot publicatie zou overgaan en dat afhankelijk daarvan wederhoor aan klager zou worden gevraagd. Deze gekozen onderzoeksmethode is journalistiek gebruikelijk en niet ontoelaatbaar.

Ad 3.

De Raad constateert dat klager geen specifieke citaten heeft genoemd die ten onrechte aan hem zijn toegeschreven en merkt in dit verband op dat de Raad geen zelfstandig feitenonderzoek verricht. Klager heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat in het artikel een vertekend beeld van zijn opvattingen is geschetst. Ook naar aanleiding van daarop gerichte vragen ter zitting zijn namens klager geen concrete voorbeelden genoemd van citaten die niet waarheidsgetrouw zijn en is evenmin duidelijk gemaakt welke (ontbrekende) context aan een of meer van de geciteerde uitlatingen een wezenlijk andere betekenis of lading zou geven voor de lezer van het artikel.

De namens klager op de zitting gegeven toelichting dat de opgenomen citaten zijn voortgekomen uit emotie dan wel ironisch zijn bedoeld, kunnen niet tot het oordeel leiden dat de Volkskrant onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat die beweerdelijke emotie en ironie niet uit de uitlatingen blijken.

Ad 4.

De Volkskrant heeft aannemelijk gemaakt dat voldoende aanleiding bestond om aandacht te besteden aan klager, zoals is gedaan. Dat klager liever een andere insteek had gezien, maakt niet dat die van de Volkskrant vooringenomen en ontoelaatbaar is.

Niet is gebleken dat de Volkskrant de feiten onvoldoende heeft onderzocht of eenzijdig heeft geput uit bronnen. Het artikel bevat zowel negatieve als positieve uitlatingen van derden over klager. Bovendien is een duidelijk onderscheid gemaakt tussen feiten, beweringen en meningen. Niet is gebleken dat de Volkskrant het doel zou hebben gehad om klager negatief af te schilderen met als gevolg dat hij reputatieschade zou lijden. Daarbij merkt de Raad op dat de in het artikel genoemde uitlatingen zijn gedaan door klager zelf en in openbare bronnen zijn te vinden.”

DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

Verzoeker stelt – samengevat – het volgende. De Raad is ten onrechte uitgegaan van de juistheid van de door Volkskrant aangehaalde citaten terwijl verzoeker deze citaten en de gepresenteerde context herhaaldelijk en gemotiveerd heeft betwist. De Raad heeft in zijn oordeel onvoldoende laten meewegen dat diverse uitspraken onjuist zijn geciteerd of uit hun context zijn gehaald. Daarbij heeft de Raad de verklaringen over de interpretatie van bepaalde uitlatingen genegeerd, terwijl deze context cruciaal is voor de duiding ervan. Ook heeft de Volkskrant geen concreet bewijs geleverd dat de uitspraken van verzoeker afkomstig zijn.

Verder heeft de Raad in zijn conclusie de plicht tot wederhoor onjuist beoordeeld. Essentiële feiten en aantijgingen zijn niet aan verzoeker voorgelegd met concreet bewijs ter verificatie. Voor zover de Volkskrant wel om wederhoor heeft gevraagd, was de termijn waarbinnen verzoeker werd geacht te antwoorden in alle redelijkheid te kort.

Bovendien wijkt de conclusie van de Raad zonder toereikende motivering af van vergelijkbare conclusies ten aanzien van wederhoor, berichtgeving waarin de context van citaten onvolledig is weergegeven en reputatieschade.

Ten slotte meent verzoeker dat het gelet op de ernst van de beschuldigingen en de verstrekkende gevolgen voor zijn reputatie, van principieel belang is dat de Raad zich opnieuw buigt over deze zaak. Met name de toepassing van het wederhoor-principe en de vereiste zorgvuldigheid bij het weergeven van feiten en citaten in context verdienen heroverweging. Deze aspecten raken aan de kern van journalistieke ethiek en dienen in bredere zin zorgvuldig te worden geëvalueerd.

De Volkskrant ziet geen reden nader inhoudelijk te reageren. Zij handhaaft haar inhoudelijke standpunten zoals opgenomen in haar verweerschrift en die zijn benoemd tijdens de mondelinge behandeling.

BEOORDELING VAN DE KLACHT

De Raad stelt vast dat verzoeker op vier gronden een herzieningsverzoek heeft ingediend.

Voor zover verzoeker van mening is dat de Raad is uitgegaan van feiten van de juistheid waarvan de Raad ten onrechte is uitgegaan, oordeelt de herzieningskamer dat het verzoekschrift (een nadere uitwerking van) stellingen bevat die verzoeker eerder in de procedure heeft geformuleerd en die de Raad (in de kern) heeft betrokken bij zijn oordeel. Dat de Raad in zijn conclusie niet alle naar voren gebrachte stellingen heeft benoemd, doet daaraan niet af. Niet is gebleken dat de Raad zijn oordeel op onjuiste constateringen heeft gebaseerd. Daarmee heeft de Raad in lijn met de bepalingen van het Reglement gehandeld.

In essentie vraagt verzoeker om een herbeoordeling van de klacht – waaronder begrepen zijn standpunten over wederhoor, het weergeven van citaten binnen een bepaalde context en reputatieschade – omdat hij zich niet kan vinden in de afwegingen die de Raad heeft gemaakt. Het Reglement van de Raad voorziet echter niet in een dergelijke (hoger beroep) procedure. Voor een herziening op grond van (alleen) een nadere toelichting of uitgebreidere uiteenzetting van eerdere stellingen biedt het Reglement geen ruimte.

Verder is niet gebleken van (een principieel belang van) elementen van het journalistieke proces waarover de Raad zich niet eerder heeft uitgelaten, op grond waarvan een hernieuwde beoordeling dringend zou zijn geboden. De klacht gaat immers in de kern over normen die gelden bij journalistiek onderzoek, toepassing van wederhoor, het weergeven van citaten binnen een bepaalde context en de beginselen van partijdigheid en onafhankelijkheid. De Raad heeft hierover in zijn Leidraad algemene uitgangspunten geformuleerd die in diverse conclusies zijn uitgewerkt.

Ten slotte heeft verzoeker in zijn verzoekschrift niet aannemelijk gemaakt dat de conclusie RvdJ 2025/7 afwijkt van vergelijkbare, relevante conclusies van de Raad.

De herzieningskamer ziet dan ook geen aanleiding tot herziening van de beslissing.

Relevante eerdere conclusies van de Raad (onder meer): RvdJ 2025/6, RvdJ 2025/4 en RvdJ 2024/28

Relevant artikel uit het Reglement voor de werkwijze van de Raad: 10a lid 1

CONCLUSIE

Het verzoek tot herziening wordt afgewezen.

Zo vastgesteld door de Raad op 11 juni 2025 door mr. S. Djebali, voorzitter, dr. H.P. Groenhart, L.C. Hauben, drs. M.M. Klaassen en M. Thie, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.C. Koene, secretaris, en mr. E. Hoefnagel, plaatsvervangend secretaris.