Samenvatting
De Raad voor de Journalistiek ziet geen aanleiding om de conclusie RvdJ 2025/3 over een klacht van drs. V.S.J.M. Salman en drs. P.L.M. Brandjes tegen D. Waterval en Trouw te herzien. Dat verzoekers zich niet kunnen vinden in de overwegingen en het oordeel van de Raad, is onvoldoende om een verzoek tot herziening te honoreren. Niet is gebleken dat de conclusie van de Raad tot stand is gekomen in strijd met de in het Reglement vastgestelde procedures. Verder hebben verzoekers niet aannemelijk gemaakt dat de Raad zijn conclusie op basis van onjuiste constateringen heeft genomen. Er is bovendien geen sprake van elementen van het journalistieke proces waarover de Raad zich niet eerder heeft uitgelaten, op grond waarvan een herbeoordeling zou zijn geboden. Ten slotte is niet gebleken dat de conclusie van de Raad afwijkt van vergelijkbare, relevante conclusies.
Conclusie van de Raad voor de Journalistiek
inzake het verzoek van
drs. V.S.J.M. Salman en drs. P.L.M. Brandjes
tot herziening van de conclusie van de Raad van 20 januari 2025 (RvdJ 2025/3) betreffende hun klacht tegen
Waterval en de hoofdredacteur van Trouw
De heren drs. V.S.J.M. Salman en drs. P.L.M. Brandjes (verzoekers) hebben op 16 februari 2025 verzocht om herziening van de conclusie van 20 januari 2025 inzake hun klacht tegen de D. Waterval en de hoofdredacteur van Trouw (verder gezamenlijk Trouw). Bij de beoordeling van het verzoek is verder correspondentie van partijen betrokken van 6, 19 en 31 maart 2025 en van 3 april 2025.
Het verzoek is behandeld op de zitting van de Raad van 11 april 2025 in een herzieningskamer buiten aanwezigheid van partijen. Vanwege verhindering van een van de leden van de Raad, is de zaak behandeld door de voorzitter en drie leden.
DE FEITEN
Verzoekers hebben op 31 juli 2024 een klacht ingediend over een artikel van de hand van Waterval dat op 2 februari 2024 op de website van Trouw is verschenen onder de kop “Wie durft er in Noordwijk nog tegen de vastgoedbelangen in te gaan?”. Een nagenoeg gelijkluidend artikel is op 3 februari 2024 verschenen in de papieren zaterdagbijlage ‘De Verdieping’. Het artikel is op de cover aangekondigd met de tekst “Noordwijk in de greep van vastgoedvetes en konkelpolitiek”. De kop van het artikel luidt in deze editie “Wie durft in Noordwijk nog te praten?”.
Op 20 januari 2025 heeft de Raad beslist dat de klacht ongegrond is. De Raad heeft daartoe het volgende overwogen:
“De klacht betreft in de kern dat een vooringenomen frame heeft geleid tot tendentieuze, suggestieve en eenzijdige berichtgeving, waarbij het wederhoor van klagers niet zorgvuldig is verwerkt. Bovendien bevat het artikel onjuistheden waardoor een niet-waarheidsgetrouw beeld is neergezet. De Raad zal zich hiertoe beperken.
Het is maatschappelijk en journalistiek relevant om te publiceren over het functioneren van een gemeente en het bestuur van die gemeente in Nederland en de kwesties die daarbij (kunnen) spelen. Daarbij merkt de Raad op dat hij geen zelfstandig feitenonderzoek verricht en zich niet uitlaat over de vraag welke visie over de Noordwijkse bestuurscultuur de juiste is.
Trouw heeft aannemelijk gemaakt dat voldoende aanleiding bestond om over de kwestie te berichten en aandacht te besteden aan klagers, zoals is gedaan. Daarbij is van belang dat de journalist en zijn redactie vrij zijn in de selectie van nieuws. Het is aan de journalist om te bepalen vanuit welke invalshoek(en) een onderwerp wordt belicht en in welke context het bericht wordt gebracht. Dat klagers liever een andere insteek hadden gezien, maakt niet dat die van Waterval vooringenomen en ontoelaatbaar is.
Niet is gebleken dat Waterval de feiten onvoldoende heeft onderzocht of eenzijdig heeft geput uit bronnen. De bronnen zijn op adequate wijze weergegeven en veelal voorzien van een reactie van klagers waardoor de lezer zich een eigen oordeel kan vormen. Bovendien is een duidelijk onderscheid gemaakt tussen feiten, beweringen en meningen.
Verder staat niet ter discussie dat Waterval wederhoor bij klagers heeft toegepast. Niet is gebleken dat de reactie van klagers onvoldoende of onjuist is verwerkt. Dat klagers graag hadden gezien dat meer aandacht was besteed aan hun visie en de door hen aangedragen informatie, maakt dit – mede gelet op de hiervoor beschreven vrijheid van selectie– niet anders. Het artikel is kritisch, maar evenwichtig en er is voldoende aandacht besteed aan de visie van klagers over de cultuur in het Noordwijkse gemeentebestuur.
De Raad kan zich voorstellen dat de berichtgeving klagers niet welgevallig is. Er bestaat echter geen aanleiding voor de conclusie dat sprake is van tendentieuze, suggestieve of eenzijdige berichtgeving.
Ten slotte is niet gebleken dat het artikel relevante feitelijke onjuistheden bevat. Voor zover sprake is van omissies, zijn die niet van zodanige aard dat daardoor de berichtgeving niet-waarheidsgetrouw is.”
DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
Verzoekers stellen – samengevat – het volgende. Ten eerste berust de conclusie van de Raad vooral op feiten van de juistheid waarvan de Raad ten onrechte is uitgegaan. Bovendien is de conclusie tot stand gekomen in strijd met de in het Reglement voor de werkwijze van de Raad vastgestelde procedures. Daarnaast wijkt de conclusie zonder toereikende motivering af van vergelijkbare, relevante conclusies van de Raad. Ten slotte zijn verzoekers van mening dat de conclusie dringend hernieuwde beoordeling vergt in verband met het principiële belang van elementen van het journalistieke proces waarover de Raad zich niet eerder heeft uitgelaten.
Verzoekers lichten toe dat het oordeel van de Raad ‘dat niet is gebleken dat het artikel relevante feitelijke onjuistheden bevat’ in strijd is met de bepaling uit het Reglement, waarin is bepaald dat herziening mogelijk is als de conclusie ‘berust op feiten van de juistheid waarvan de Raad ten onrechte is uitgegaan’. De toevoeging ‘relevante’ in de conclusie strookt dus niet met de bepaling in het reglement en maakt de toetsing bovendien buitengewoon subjectief. De Raad oordeelt hiermee namelijk dat alle feitelijke onjuistheden waarvan het artikel wemelt, als niet relevant moeten worden beschouwd. Met deze subjectieve toevoeging wuift de RvdJ zo dus eenvoudig iedere feitelijke onjuistheid weg als niet relevant.
In het artikel is nadrukkelijk een eenzijdige insteek gekozen. Met de forse hoeveelheid en goed gedocumenteerde ‘tegeninformatie’ over diverse niet integere gedragingen van de opstellers van het ‘ondermijningsdocument’ is niets gedaan. Zo heeft Waterval de niet-integere gedragingen van een van de hoofdrolspelers in de kwestie, in zijn geheel weggelaten. Het is verder absurd dat het artikel zich alleen richt op verzoekers en niet op het gehele gevormde collectief. Daarbij is het vreemd dat Waterval überhaupt niemand uit het collectief heeft gesproken. Bovendien is het opvallend dat de Raad geen enkel commentaar heeft gegeven bij het feit dat Waterval al zijn geïnterviewden anoniem houdt. Er is ingezoomd op allerlei kleine zaken en roddel vanuit anonieme bronnen, terwijl Trouw willens en wetens veel door verzoekers aangeleverde informatie niet heeft willen onderzoeken. En daar waar bronnen niet anoniem wilden blijven zijn deze niet bij naam genoemd.
Ook de timing van de publicatie is opmerkelijk. Hoewel het stuk geen urgentie of nieuwswaarde heeft, heeft Waterval er toch (bewust) voor gekozen om het artikel voorafgaand aan de behandeling van de rechtszaak inzake het ‘ondermijningsdocument’ te publiceren. Verzoekers hadden hem gevraagd dit niet te doen omdat het artikel dan zeer waarschijnlijk door de tegenpartij zou worden overgelegd en daarmee onderdeel van het procesdossier zou worden; dat is ook gebeurd. Hierdoor heeft Waterval gepoogd de rechtszaak te beïnvloeden en heeft hij zich – mede gezien de vele onjuistheden – schuldig gemaakt aan activistische (onderzoeks)journalistiek.
Verder zijn verzoekers in hun verzoekschrift uitgebreid ingegaan op de 32 feitelijke onjuistheden die het artikel bevat. Onder meer is feitelijk onjuist dat zij zich bedienen van juridische intimidatie. Waterval heeft bovendien op dit punt geen wederhoor toegepast. Daarbij komt dat de hele inleiding van het artikel bij elkaar is gelogen en geframed. Zo wordt over de angstcultuur en het niet vrijuit durven praten een verkeerde voorstelling van zaken gegeven. Het is onbegrijpelijk dat de Raad tijdens de zitting daarop niet nader is ingegaan. Gelet op alle feitelijke onjuistheden is het onmogelijk om te komen tot de conclusie dat ‘geen sprake is van niet-waarheidsgetrouwe berichtgeving’.
Afgezien van de feitelijke onjuistheden, suggesties en framing heeft Waterval selectief gewinkeld in de reacties van verzoekers, die zij hebben gegeven in het kader van wederhoor. Daarmee is het artikel het resultaat van de vooringenomenheid en tunnelvisie van Waterval, en voldoet het niet aan de kwaliteitseisen van onderzoeksjournalistiek.
Ten slotte stellen verzoekers vraagtekens bij de objectiviteit van de Raad.
Trouw stelt – eveneens samengevat – het volgende. Het herzieningsverzoek bevat voornamelijk verwijten die verzoekers al in hun klacht naar voren hebben gebracht. Ten aanzien van twee nieuwe verwijten voert Trouw het volgende aan. Het is niet zo dat de gebruikte niet-anonieme bronnen niet in het artikel zijn vermeld. Zij worden wel degelijk met naam en toenaam genoemd. Daarnaast beschikt Trouw ten aanzien van nagenoeg alle punten die in het artikel worden gemaakt over onderliggende documenten. Het artikel berust absoluut niet louter op anonieme bronnen. Verder is onjuist dat aan verzoekers geen wederhoor is gevraagd over het punt van vermeende juridische intimidatie. Zowel in het interview met verzoekers als in de schriftelijke vragenlijst is dit aan bod gekomen.
Trouw concludeert dat het herzieningsverzoek moet worden afgewezen.
BEOORDELING VAN HET VERZOEK
De Raad stelt vast dat verzoekers op vier gronden een herzieningsverzoek hebben ingediend.
Voor zover verzoekers van mening zijn dat de Raad is uitgegaan van feiten van de juistheid waarvan de Raad ten onrechte is uitgegaan, oordeelt de herzieningskamer dat het verzoekschrift (een nadere uitwerking van) stellingen bevat die verzoekster eerder in de procedure hebben geformuleerd en die de Raad (in de kern) heeft betrokken bij zijn oordeel.
Dat de Raad in zijn conclusie niet alle naar voren gebrachte stellingen heeft benoemd, doet daaraan niet af. Niet is gebleken dat de Raad zijn oordeel op onjuiste constateringen heeft gebaseerd. Daarmee heeft de Raad in lijn met de bepalingen van het Reglement gehandeld.
In essentie vragen verzoekers om een herbeoordeling van de klacht, waaronder begrepen hun standpunt over de eenzijdig- en partijdigheid van de berichtgeving, omdat zij zich niet kunnen vinden in de afwegingen die de Raad heeft gemaakt. Het Reglement van de Raad voorziet echter niet in een dergelijke (hoger beroep) procedure. Voor een herziening op grond van (alleen) een nadere toelichting of uitgebreidere uiteenzetting van eerdere stellingen biedt het Reglement geen ruimte.
Verder is niet gebleken van (een principieel belang van) elementen van het journalistieke proces waarover de Raad zich niet eerder heeft uitgelaten, op grond waarvan een hernieuwde beoordeling dringend zou zijn geboden. De klacht gaat immers in de kern over onjuiste, partijdige en tendentieuze berichtgeving, het afwegen van het belang dat met een publicatie is gediend tegen het belang van verzoekers, het gebruik van (anonieme) bronnen en toepassing van wederhoor. De Raad heeft hierover in zijn Leidraad algemene uitgangspunten geformuleerd die in diverse conclusies zijn uitgewerkt.
Ten slotte hebben verzoekers in hun verzoekschrift niet aannemelijk gemaakt dat de conclusie RvdJ 2025/3 afwijkt van vergelijkbare, relevante conclusies van de Raad.
De herzieningskamer ziet dan ook geen aanleiding tot herziening van de beslissing.
Relevante eerdere conclusies van de Raad (onder meer): RvdJ 2025/6, RvdJ 2025/4 en RvdJ 2024/28
Relevant artikel uit het Reglement voor de werkwijze van de Raad: 10a lid 1
CONCLUSIE
Het verzoek tot herziening wordt afgewezen.
Zo vastgesteld door de Raad op 6 juni 2025 door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mr. N.A.M. van Herten, J. Hoogenberg en drs. S.S. Sitalsing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. Hoefnagel, adjunct-secretaris.