Samenvatting
Het Brabants Dagblad heeft in het artikel “Fraude en gesjoemel in Koninkxhoek?” bericht over beschuldigingen aan het adres van prof. dr. G.M. van Veldhoven (klager), die erop neerkomen dat hij mogelijk strafbaar heeft gehandeld. Klager had zijn inhoudelijke reactie afhankelijk gesteld van de eventuele behandeling van de zaak door het Openbaar Ministerie. Aangezien de redactie vóór publicatie wist dat de strafzaak inmiddels was geseponeerd, had zij klager nogmaals moeten benaderen voor wederhoor. Het Brabants Dagblad heeft dit ten onrechte nagelaten, hetgeen heeft geleid tot niet-waarheidsgetrouwe, eenzijdige en onevenwichtige berichtgeving. Dit brengt ook mee dat met de vermelding van de publieke functies van klager een disproportionele inbreuk is gemaakt op diens privacy. De Raad doet de aanbeveling aan het Brabants Dagblad om deze conclusie ruimhartig te publiceren.
Conclusie van de Raad voor de Journalistiek
inzake de klacht van
prof. dr. G.M. van Veldhoven
tegen
de hoofdredacteur van het Brabants Dagblad
De heer prof. dr. G.M. van Veldhoven (klager) heeft op 27 november 2020 een klacht ingediend tegen de hoofdredacteur van het Brabants Dagblad. Bij de beoordeling van de klacht is verder correspondentie van klager en de heer L. van Houtert, hoofdredacteur, betrokken van 28 december 2020 en van 7, 8, 11 en 22 januari 2021.
De zaak is met toestemming van partijen buiten hun aanwezigheid behandeld op de zitting van de Raad van 12 februari 2021.
DE FEITEN
Op 22 juni 2020 verscheen op de website van het Brabants Dagblad een artikel met de kop “Fraude en gesjoemel in Koninkxhoek?”. De intro van het artikel luidt:
“In de serviceflat Koninkxhoek in Tilburg is onder bewoners al jaren grote onrust over vermeende fraude, sjoemelen met geld en onduidelijke uitgaven door het bestuur van de Vereniging van Eigenaren voor onderhoud van het gebouw.”
Het artikel bevat verder onder meer de volgende passages:
“De onrust in het vrij luxe verzorgingshuis met zo’n honderd eigenaren van 65, relatief dure appartementen, speelt al sinds 2013. En draait om de kosten die gemaakt zijn voor het onderhoud van de flat door een ‘bevriende aannemer met wie het bestuur hele innige contacten onderhield’, aldus twee nabestaanden van Koninkxhoek-bewoners die de zaak oprakelden. (…) Volgens het tweetal is er ruim 165.000 euro verdwenen.”
en:
“Het tweetal beticht met name voorzitter Gery van Veldhoven, oud-rector magnificus (1981-1983) en oud-voorzitter van het college van bestuur (1992-1995) van Tilburg University van slecht leiderschap, financieel wanbeleid, bedreiging en leugens.”
en:
“De kwestie draait om de vermeend ondoorzichtige financiële handel en wandel van het bestuur van de Vereniging van Eigenaars (VvE) van Koninkxhoek, gevestigd aan de Professor Cobbenhagelaan. Het betreft de kosten die sinds 2013 gemaakt zijn voor het onderhoud en schilderwerk aan het complex door een onderhouds- en schildersbedrijf in Tilburg. In totaal ging het daarbij om een bedrag van ruim 250.000 euro. (…)
De FCC [Financiële Controle Commissie, RvdJ] heeft er meermaals, tevergeefs, op aangedrongen dat het bestuur van de VvE de banden met het onderhoudsbedrijf zou verbreken. De kwestie is tijdens algemene ledenvergaderingen van de VvE besproken, maar heeft niet geleid tot actie. Daarentegen zijn de jaarrekening van 2013 tot en met 2017 nog niet goedgekeurd, wat wettelijk wel vereist is.
en:
“Gerry van Veldhoven zegt zich niet druk te maken om de aantijgingen. Hij stelt: ,,Het is ieders goed recht om vermeend onrecht aan de kaak te stellen. De heren Kloppenburg en Koch hebben naar hun mening een onterechte manier van handelen van de bestuursleden waarvan ik destijds voorzitter was, drie jaar geleden al, naar zijn zeggen aanhangig gemaakt bij het Openbaar Ministerie. Daar is tot op de dag van vandaag niets mee gebeurd. Zowel ik als het huidig bestuur wachten de eventuele behandeling door het Openbaar Ministerie met het volste vertrouwen af.”
De politie laat via een woordvoerder weten dat er twee financiële rechercheurs bezig zijn geweest met de zaak. ,,In overleg met de officier van justitie is besloten om de zaak te sluiten.””
Het artikel is, nagenoeg gelijkluidend, ook in de papieren editie van het Brabants Dagblad verschenen.
Voorafgaand aan de publicatie, op 1 mei 2020, heeft klager de volgende e-mail ontvangen:
“Via deze mail benader ik u als verslaggever van het Brabants Dagblad voor een kwestie die al enkele jaren speelt in Koninkxhoek, de serviceflat waar u als bestuurslid/voorzitter van de Vereniging van Eigenaren actief bent.
Ik ben benaderd door de heer Barend Kloppenburg – u vast bekend – die mogelijke financiële misstanden bij Koninkxhoek graag aan de kaak wil stellen. Volgens hem is er 265.000 euro verdwenen en bent u daar medeverantwoordelijk voor.
Hij heeft mij van alles verteld. Of het uiteindelijk tot publicatie gaat leiden, is nog niet duidelijk, maar ik zou sowieso u graag de mogelijkheid bieden om uw visie op het geheel te geven. Hoor en wederhoor is in dit verhaal belangrijk.
Voelt u daarvoor en bent u daarvoor te benaderen? Ik verneem het graag.”
Op 4 mei 2020 heeft klager daarop geantwoord als volgt:
“Hartelijk dank voor Uw bericht aangaande het gesprek dat U heeft gehad met de heer Kloppenburg.
Het is ieders goed recht om vermeend onrecht aan de kaak te stellen. De heer Kloppenburg heeft de naar zijn mening onterechte manier van handelen van de bestuursleden waarvan ik destijds voorzitter was, vele jaren geleden al, naar zijn zeggen aanhangig gemaakt bij het Openbaar Ministerie. Daar is tot op de dag van vandaag niets mee gebeurd.
Zowel ik als het huidig bestuur wachten de eventuele behandeling door het Openbaar Ministerie met het volste vertrouwen af. Zolang van de zijde van het Openbaar Ministerie geen nadere stappen worden ondernomen lijkt het ons niet opportuun deze zaak nu in openbaarheid te behandelen. Tergelegenertijd zullen wij graag op Uw verzoek terugkomen.”
DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
Klager stelt – samengevat – het volgende. In de jaren 2013-2015 zijn de jaarverslagen van Koninkxhoek volgens wettelijke bepalingen vastgesteld. Kritische kanttekeningen van de Financiële Controle Commissie (FCC) bij het bestuursbeleid leidden in 2015 tot escalatie in de relatie tussen het bestuur en de FCC. Vervolgens is klager in september 2016 tot bestuursvoorzitter benoemd. Daarbij heeft hij zichzelf tot taak gesteld om de bestuurlijke controverse tussen het oud-bestuur en de FCC – waarmee hij tot dan toe geen bemoeienis had – tot een oplossing te brengen. Nadat alsnog een boekhoudkundige analyse over de jaren 2013-2014 openbaar is geworden en de FCC op grond daarvan het vermoeden van fraude heeft uitgesproken, is op voorstel van klager een extern accountancy-onderzoek verricht. Nadat de accountant concludeerde dat geen grond bestond voor een nader forensisch accountantsonderzoek naar fraude, hebben – wederom op voorstel van klager – gesprekken plaatsgevonden tussen oud-bestuur en (oud)FCC. Dat leidde in februari 2017 tot een convenant waarbij de FCC afstand heeft genomen van de fraude-suggestie, dat door de Algemene Ledenvergadering is goedgekeurd. Het conflict was daarmee beëindigd. In april 2017 hebben Kloppenburg en Koch zich echter bij het bestuur gemeld met het bericht dat zij zich niet neerlegden bij de genomen besluiten en aangifte zouden doen als het door hen gevorderde bedrag niet wordt gestort. Kort daarna is het bestuur geïnformeerd dat aangifte was gedaan, waarbij ook (de rol van) klager in de stukken zou zijn opgenomen. Het verzoek om afschrift van aangifte en overgelegde stukken is geweigerd. In mei 2017 is klager afgetreden als voorzitter. Vervolgens is hij drie jaar later benaderd door het Brabants Dagblad met het verzoek te reageren op het verhaal van Kloppenburg en Koch. Publicatie stond toen nog niet vast. Zijn antwoord luidde dat zolang de zaak bij het Openbaar Ministerie in behandeling was, behandeling in het openbaar hem niet opportuun leek. Afhankelijk van de afhandeling van het OM was hij bereid een weerwoord te geven. Zonder nadere aankondiging is hij op 22 juni 2020 overvallen door het artikel, waarin hij met naam en functies in verband is gebracht met vermeende frauduleuze handelingen sinds 2013. In de marge is gemeld dat in overleg met de Officier van Justitie de zaak is gesloten.
Volgens klager is sprake van onjuiste, eenzijdige berichtgeving, waarbij hij ten onrechte wordt geassocieerd met genoemde vermeende misstanden. Het Brabants Dagblad heeft zich kritiekloos en zonder het verrichten van zelfstandig onderzoek door Kloppenburg en Koch als platform laten gebruiken voor een persoonlijke hetze tegen hem. Daarbij is onvoldoende wederhoor toegepast. Klager had zijn reactie afhankelijk gesteld van de afhandeling door het OM. Daarom had de journalist, toen hij wist van het sepot, opnieuw contact met hem moeten opnemen. Bovendien heeft klager geen vooraankondiging van de publicatie ontvangen, laat staan een conceptartikel. Ten slotte meent klager dat de vermelding van zijn personalia misplaatst was, deze hebben geen enkele inhoudelijke relatie met de materie waarover het artikel handelt en doen niet ter zake. Door het oneigenlijke gebruik van zijn bekendheid is zijn goede naam in ernstige mate geschaad. Van een publiek belang ter rechtvaardiging van deze publicatie is geen sprake.
Klager heeft zijn standpunten uitvoerig toegelicht onder verwijzing naar diverse stukken, en concludeert dat het Brabants Dagblad journalistiek onzorgvuldig heeft gehandeld. Hij acht een schriftelijke verontschuldiging door de hoofdredacteur op zijn plaats.
Het Brabants Dagblad stelt daar – eveneens samengevat – het volgende tegenover. Er speelt een stevige kwestie rond fraude en gesjoemel op de Koninkxhoek, waarbij een partij zelfs aangifte heeft gedaan. Uit het artikel – waaronder de kop met het vraagteken – wordt voldoende duidelijk dat het gaat om beschuldigingen en niet om een oordeel van de krant. De journalist heeft de beschuldigingen niet klakkeloos overgenomen, maar heeft ook meer inhoudelijke ondersteunende documenten ingezien en benoemd, zoals het rapport van de FCC, correspondentie met de controller en de bevestiging van de aangifte. Het ondersteunende bronnenmateriaal was overtuigend genoeg om het verhaal van Kloppenburg en Koch te publiceren, waarbij de verslaggever zijn best heeft gedaan om de kwestie te objectiveren. Van loze en volledig ongefundeerde beschuldigingen is geen sprake. En ook iemand die het recht uiteindelijk niet aan zijn zijde vindt, mag zijn beschuldiging uiten in de media. Het is een feit dat Kloppenburg en Koch klager expliciet op de korrel nemen, en over dat feit is geschreven.
Daarbij komt dat klager in de gelegenheid is gesteld om een weerwoord te geven. Uit de e-mail aan klager blijkt overduidelijk dat het om een zaak van gewicht gaat. Klager mocht niet verwachten dat er niets zou worden gepubliceerd zolang hij geen nadere toelichting had gegeven. In zijn antwoord heeft hij zich overigens niet gedistantieerd van de kwestie, maar bevestigde hij juist zijn rol als voorzitter. Aangezien klager overtuigd is van zijn eigen goede rol in de kwestie én hij weet van de ins en outs, is niet duidelijk wat hem heeft belet om zijn kant van het verhaal te geven, ook als de aangifte nog niet was afgehandeld.
Aangezien de grieven zich expliciet tegen klager richten, in de bestuurlijke functie die hij bekleedde, is het legitiem om zijn naam te vermelden. Bovendien maken zijn functies bij de Tilburgse universiteit klager tot een publiek figuur.
Wel erkent het Brabants Dagblad dat hij twee dingen beter had kunnen doen in deze zaak. Tekstueel was het beter geweest om al aan het begin van het artikel te melden dat er een sepot was. Overigens blijkt uit correspondentie met de politie dat het sepot berust op de constatering dat de kwestie niet strafrechtelijk, maar civielrechtelijk is. Bovendien is de zaak niet ten einde; Kloppenburg en Koch zijn inmiddels een artikel 12-procedure gestart, omdat zij zich niet neerleggen bij het sepot. Ook was het beter geweest om klager nog een tweede keer te benaderen voor een reactie. Dit laat onverlet dat het de keuze van klager zelf was om zijn reactie afhankelijk te maken van de afhandeling door het OM.
Ten slotte merkt het Brabants Dagblad op dat als klager onmiddellijk contact had opgenomen, hetzij zijn visie in een vervolgartikel had kunnen worden verwerkt dan wel het online artikel had kunnen worden aangepast. In plaats daarvan heeft klager zich pas twee maanden na de publicatie tot de krant gewend. Dat de publicatie onjuiste data bevat, zoals ten aanzien van het voorzitterschap van klager, is te betreuren. Gelet op het feit dat klager geen inhoudelijk weerwoord heeft gegeven en zo lang heeft gewacht met het voorleggen van zijn bezwaren, kan dit het Brabants Dagblad niet worden verweten.
BEOORDELING VAN DE KLACHT
De kern van de klacht is dat klager met vermelding van zijn publieke functies ten onrechte in verband is gebracht met (mogelijk) strafrechtelijk verwijtbaar handelen.
De Raad stelt voorop dat de journalist en zijn redactie vrij zijn in de selectie van nieuws. Het is aan de journalist om te bepalen vanuit welke invalshoek(en) een onderwerp wordt belicht en in welke context het bericht wordt gebracht. Dat neemt niet weg dat de journalist het belang dat met een publicatie is gediend dient af te wegen tegen de belangen die eventueel door de publicatie worden geschaad.
Daarbij geldt ook dat beschuldigingen alleen mogen worden gepubliceerd wanneer is onderzocht of hiervoor een deugdelijke grondslag bestaat, zeker wanneer die beschuldigingen worden geuit door personen die in conflict verkeren met de beschuldigde, en na deugdelijke toepassing van wederhoor. Dat geldt temeer als de beschuldigingen erop neerkomen dat de betrokkene strafbaar zou hebben gehandeld.
Er zijn grenzen aan de pogingen die een journalist in het kader van wederhoor dient te ondernemen, zeker als een beschuldigde laat weten (nog) niet inhoudelijk te willen reageren. In dit geval kon het Brabants Dagblad echter niet volstaan met één verzoek om een reactie. De verslaggever heeft klager gevraagd om ‘zijn visie op het geheel te geven, omdat hoor en wederhoor in dit verhaal belangrijk is’. Uit de e-mail blijkt dat op dat moment nog onduidelijk was of er een publicatie zou volgen, terwijl de aantijgingen slechts algemeen en summier zijn verwoord en aan klager geen specifieke vragen zijn gesteld.
Klager heeft geantwoord dat hij de eventuele behandeling door het Openbaar Ministerie wilde afwachten en te zijner tijd graag op dit verzoek wenste terug te komen.
Uit het uiteindelijke artikel blijkt dat de journalist vóór publicatie te weten is gekomen dat de zaak inmiddels was geseponeerd. Gezien de reactie van klager en de ernst van de aantijgingen had het Brabants Dagblad klager opnieuw moeten benaderen voor een inhoudelijk weerwoord. Daardoor had de kwestie in een bredere – meer adequate – context geplaatst kunnen worden en had een aantal (vermeende) feitelijke onjuistheden wellicht voorkomen kunnen worden. De lezers zouden daarmee beter zijn geïnformeerd.
Het Brabants Dagblad heeft dit ten onrechte nagelaten, hetgeen heeft geleid tot niet-waarheidsgetrouwe, eenzijdige en onevenwichtige berichtgeving.
Verder geldt dat in een publicatie de privacy van personen niet verder mag worden aangetast dan in het kader van de berichtgeving redelijkerwijs noodzakelijk is. Een inbreuk op de privacy is onzorgvuldig wanneer deze niet in redelijke verhouding staat tot het maatschappelijk belang van de publicatie. Over het algemeen geldt daarbij dat publieke figuren zich een zekere mate van blootstelling aan ongewilde publiciteit moeten laten welgevallen, waarbij het ook is toegestaan om de publieke functies te vermelden. Tegelijkertijd kunnen de gevolgen voor publieke figuren verstrekkender zijn, waardoor extra zorgvuldigheid moet worden betracht. In hun privésfeer hebben ook zij recht op bescherming van hun privacy, tenzij gedrag in hun privéleven aantoonbaar van invloed is op hun publiek functioneren.
In beginsel zou het benoemen van de publieke functies van klager in een artikel over vervolging voor fraude niet disproportioneel zijn. Die functies zijn in dat geval journalistiek relevant en dragen bij aan de nieuwswaarde van het artikel.
In dit specifieke geval was echter ten tijde van de publicatie al bekend dat klager niet zou worden vervolgd. Mede in aanmerking genomen hetgeen de Raad hiervoor ten aanzien van de inhoud van het artikel heeft overwogen, is met de vermelding de publieke functies van klager een disproportionele inbreuk gemaakt op diens privacy. Die vermelding had achterwege gelaten kunnen worden, zonder dat afbreuk zou zijn gedaan aan de inhoud en nieuwswaarde van het artikel.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het Brabants Dagblad journalistiek onzorgvuldig heeft gehandeld.
Relevante punten uit de Leidraad van de Raad: A, B.3, C en C.1
Relevante eerdere conclusies van de Raad: RvdJ 2020/1 en RvdJ 2019/35
CONCLUSIE
Het Brabants Dagblad heeft journalistiek onzorgvuldig gehandeld.
De Raad doet de aanbeveling aan het Brabants Dagblad om deze conclusie integraal of in samenvatting te publiceren.
Zo vastgesteld door de Raad op 23 april 2021 door prof. mr. B.E.P. Myjer, voorzitter, mw. mr. N.A.M. van Herten, J. Hoogenberg, mw. M. Ten Katen en H.P.M.J. Schneider, leden, in tegenwoordigheid van mw. mr. D.C. Koene, secretaris, en mr. G.A. van de Sluis, plaatsvervangend secretaris.
Publicatie op www.bd.nl en in het Brabants Dagblad d.d. 27 april 2021
