Samenvatting
W. Groeneveld, Sikkom.nl en NDC mediagroep B.V. hebben verzocht om herziening van de conclusie van de Raad voor de Journalistiek van 16 januari 2020 inzake de klachten van J.R. Camera c.s. (RvdJ 2020/1). De Raad heeft het herzieningsverzoek niet inhoudelijk behandeld omdat dit niet tijdig is ingediend.
Conclusie van de Raad voor de Journalistiek
inzake het verzoek van
W. Groeneveld, journalist en hoofdredacteur van Sikkom.nl, en NDC mediagroep B.V.
tot herziening van de conclusie van de Raad van 16 januari 2020 (RvdJ 2020/1) betreffende de klachten van
J.R. Camera, Camera Investments B.V., Pex Real Estate B.V., L.C. Camera-Kat, Luckygirl B.V. en I Property Management B.V.
en
J.R. Camera, JC Beheer B.V. (voorheen Camera Investments B.V.), Pex Real Estate B.V., L.C. Camera-Kat, LLL Beheer B.V. (voorheen Luckygirl B.V.) en I Property Management B.V.
Mr. J.J. Gevers, advocaat te Groningen, heeft op 13 februari 2020 namens W. Groeneveld en NDC mediagroep B.V. (verzoekers) verzocht om herziening van de conclusie van 16 januari 2020 inzake de klachten van J.R. Camera, Camera Investments B.V., Pex Real Estate B.V., L.C. Camera-Kat, Luckygirl B.V. en I Property Management B.V. (klagers I) en J.R. Camera, JC Beheer B.V. (voorheen Camera Investments B.V.), Pex Real Estate B.V., L.C. Camera-Kat, LLL Beheer B.V. (voorheen Luckygirl B.V.) en I Property Management B.V. (klagers II). Bij de behandeling van het verzoek is verder correspondentie van klagers I en klagers II betrokken van 13 maart 2020.
Het verzoek is behandeld op de zitting van de Raad van 27 maart 2020 in een herzieningskamer buiten aanwezigheid van partijen.
DE FEITEN
De heer mr. J. Boelens, advocaat te Assen, heeft op 14 februari 2019 namens klagers I een klacht ingediend tegen verzoekers. Deze zaak is behandeld op de zitting van de Raad van 17 mei 2019 in aanwezigheid van beide partijen.
Vervolgens heeft mr. G. Benes op 27 juni 2019 namens klagers II een klacht ingediend tegen verzoekers. Daarbij heeft mr. Benes verzocht om voeging met de klacht van 14 februari 2019.
De voorzitter van de Raadkamer van 17 mei 2019 heeft het verzoek tot voeging toegewezen.
Partijen hebben desgevraagd afgezien van een nieuwe mondelinge behandeling en de Raad van nadere correspondentie en stukken voorzien op 5 en 20 september 2019 en op 15 oktober 2019.
Hierna is de tweede klacht behandeld door de Raadkamer zoals die op 17 mei 2019 was samengesteld. Daarbij heeft de Raad aangetekend dat mevrouw dr. Y.M. de Haan geen deel meer uitmaakt van de Raad, zodat over de klachten in beide zaken is beslist door de voorzitter en de overige drie Raadsleden.
In zijn conclusie van 16 januari 2020 heeft de Raad geconcludeerd dat verzoekers deels onzorgvuldig hebben gehandeld.
Aangezien klagers I en klagers II dezelfde zijn – al dan niet via rechtsopvolging – worden zij hierna aangeduid als ‘klagers’.
DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
Verzoekers voeren – kort samengevat – het volgende aan. In artikel 1 lid 3 van het Reglement voor de werkwijze van de Raad is bepaald dat de samenstelling van de Kamer, van de eerste behandeling tot de conclusie, onveranderd blijft. De Raad heeft zich daaraan niet gehouden, aangezien één van de leden die betrokken was bij de behandeling op de zitting van 17 mei 2019 uiteindelijk niet over de klacht(en) heeft beslist. Hoewel lid 4 van artikel 1 de mogelijkheid biedt om de al aangevangen behandeling van een zaak voort te zetten door een Kamer van vier leden, kan dat alleen maar indien de verschenen partijen daartegen geen overwegende bezwaren hebben. Verzoekers zijn niet op de hoogte gesteld van deze wijziging, laat staan dat zij hun mening daarover hebben mogen geven.
Verder menen verzoekers dat het Reglement geen mogelijkheid biedt om meerdere klachten te voegen en vervolgens gezamenlijk te behandelen. Daarbij komt dat verzoekers niet akkoord zijn gegaan met het voegen van de klachten.
Tot slot voeren verzoekers aan dat de conclusie van de Raad van 16 januari 2020 berust op ten onrechte als vaststaand of aannemelijk geachte feiten. In het bijzonder doelen verzoekers op wat zij hebben gesteld over het stelselmatig weigeren van klagers om mee te werken aan hoor en wederhoor. Ook is er nieuw bewijs beschikbaar gekomen dat een ander licht werpt op de feiten en omstandigheden die de Raad als vaststaand of aannemelijk heeft geacht.
Klagers voeren – eveneens kort samengevat – het volgende aan. Uit artikel 10a van het Reglement volgt dat herziening slechts mogelijk is, indien de verzoeker aannemelijk maakt dat de conclusie van de Raad berust op ten onrechte als vaststaand of aannemelijk geachte feiten. De procedurele gronden van het herzieningsverzoek vallen buiten de reikwijdte van de herzieningsprocedure.
Bovendien hebben verzoekers miskend dat de conclusie noodgedwongen is vastgesteld door vier leden, omdat mevrouw De Haan geen deel meer uitmaakt van de Raad. Overigens hebben verzoekers niet aannemelijk gemaakt dat de wijziging in de samenstelling ertoe heeft geleid dat de conclusie berust op ten onrechte als vaststaand of aannemelijk geachte feiten. Verder is niet gebleken van overwegende bezwaren van verzoekers tegen de gewijzigde samenstelling.
Verder betwisten klagers dat verzoekers niet zijn gehoord over het voegen van de klachten. Daarbij komt dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de voeging ertoe heeft geleid dat de conclusie berust op ten onrechte als vaststaand of aannemelijk geachte feiten.
Ten slotte stellen klagers dat verzoekers in essentie vragen om een herbeoordeling omdat zij zich niet kunnen vinden in de afwegingen die de Raad heeft gemaakt. Dat valt buiten het bestek van een herzieningsprocedure.
BEOORDELING VAN DE TIJDIGHEID VAN DE INDIENING VAN HET VERZOEK
In artikel 2a van het Reglement voor de werkwijze van de Raad is het volgende bepaald:
1. a. Voordat de klager zich tot de Raad kan wenden moet hij zijn bezwaren eerst voorleggen aan het medium. Dit dient te gebeuren binnen drie maanden na het plaatsvinden van de journalistieke gedraging waartegen klager bezwaar heeft.
b. Daarna heeft het medium maximaal één maand de gelegenheid om de klacht af te handelen.
c. Als de klacht niet naar tevredenheid van klager is afgehandeld óf het medium niet op de klacht heeft gereageerd, kan de klager zijn klacht bij de Raad indienen. Dit dient te gebeuren uiterlijk binnen zes maanden na het plaatsvinden van de journalistieke gedraging waartegen hij bezwaar heeft.
2. Een klacht is tijdig ingediend indien deze voor het einde van de termijn als bedoeld in lid 1c. door het secretariaat van de Raad voor de Journalistiek is ontvangen.
3. Indien een klacht niet tijdig is ingediend wordt deze niet inhoudelijk behandeld maar wordt volstaan met de constatering van de niet tijdige indiening van de klacht.
4. Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediende klacht blijft de in het derde lid bedoelde constatering achterwege indien redelijkerwijs moet worden geconcludeerd dat de niet tijdige indiening van de klacht niet voor rekening van de klager behoort te komen.
Artikel 10a lid 1 van het Reglement voor de werkwijze van de Raad luidt als volgt:
Een conclusie van de Raad die is gegeven naar aanleiding van een klacht, kan door de Raad geheel of gedeeltelijk worden herzien op verzoek van de klager dan wel op verzoek van het medium dat of de journalist die daadwerkelijk op de klacht heeft gereageerd.
Herziening is slechts mogelijk indien degene die herziening verzoekt (hierna: de verzoeker) aannemelijk maakt dat de conclusie van de Raad berust op ten onrechte als vaststaand of aannemelijk geachte feiten.
Het verzoek tot herziening van een beslissing wordt aangemeld door indiening van een verzoekschrift bij de secretaris binnen vier weken nadat de conclusie aan partijen is toegezonden. Ten aanzien van deze termijn zijn de leden 2-4 van artikel 2a van overeenkomstige toepassing.
De conclusie van 16 januari 2020 is diezelfde dag aan partijen toegezonden, zowel per gewone post als per e-mail. Gelet op de voormelde relevante bepalingen van het Reglement en gezien de uitwerking van de termijnenregeling van artikel 2a in conclusie RvdJ 2017/22, eindigde de termijn voor het indienen van het herzieningsverzoek op 12 februari 2020. Het verzoekschrift is echter op 13 februari 2020 en derhalve niet tijdig ingediend.
Er is bij de Raad geen enkele omstandigheid bekend geworden waaruit zou moeten worden afgeleid dat de overschrijding van de termijn verzoekers niet kan worden verweten. Alleen in zeer bijzondere gevallen kan een uitzondering worden gemaakt op de termijnenregeling in de procedure van de Raad. Daar is in dit geval geen sprake van.
De Raad komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het herzieningsverzoek.
Relevante artikelen uit het Reglement voor de werkwijze van de Raad: 2a en 10a
Relevante eerdere conclusie van de Raad: RvdJ 2017/22
CONCLUSIE
Het verzoek tot herziening wordt niet inhoudelijk behandeld.
Zo vastgesteld door de Raad op 2 juni 2020 door mw. mr. A.E. van Montfrans, voorzitter, dr. H.P. Groenhart, mw. dr. J. Luttikhold, H.P.M.J. Schneider en mw. M. Thie, leden in tegenwoordigheid van mw. mr. D.C. Koene, secretaris, en mr. N. Tibold, plaatsvervangend secretaris.